Het had ook anders kunnen lopen. Ik had nooit meer kunnen gaan skiën of mijn hart kunnen verliezen aan het snowboarden. Na de pubertijd volgden jaren van winterse droogte en eigenlijk belandde ik per toeval, mijn vader wilde wel met mij naar de sneeuw, weer in Leysin. Beiden namen we een goede vriend mee. Die van mij zou me wel even leren snowboarden en zette me op een plank bovenaan de piste. De normale piste, niet de beginners … “Kom maar achter mij aan.” En dat deed ik. Twee dagen, totdat de pijn in mijn knieën en kont van het voor- en achterovervallen ondraaglijk werd en er in de avond niks anders restte dan op een zachte bank zitten en wijn drinken. De daaropvolgende dagen ging ik toch weer op ski’s en deed alsof ik de koning van de piste was (en passant nam ik ook wraak op die ene zwarte piste). Snowboarden, ik probeerde het nog een paar keer, bleek geen blijvertje. Skiën wel, na een paar jaar vreemdgaan op de brede plank bekeerde ik me definitief tot het, volledig opgeleefde skiën en behaalde zelfs een lerarendiploma. Ik zal nooit vergeten dat Hans, mijn Ausbilder (opleider) zei dat wij “dachten dat we konden skiën, maar er eigenlijk nichts van konden” En hij had het bewijs net gefilmd. Ik was geen koning, eerder een nar. Het zag er niet uit. Vol schaamte keek mijn groepje naar de beelden die Hans met een brede Oostenrijkse glimlach liet zien. Hans leerde me in die opleiding tot skileraar pas echt skiën. En, niet onbelangrijk, met het behaalde papiertje kon ik elke winter meerdere keren naar de sneeuw. Er volgde zelfs een heel seizoen in Saalbach Hinterglemm. Een winter lang “Eat, ski, (hardly any) sleep, repeat. Meters maken, beter worden, nog verliefder worden op de sport.